Een parkiet, die boft maar. Diens bestaan, zo lezen we in Yves Petry's doorbraakroman De maagd Marino (2011), is 'tot aan de rand toe gevuld met niets anders dan zijn parkietenaard' en het beestje heeft 'nooit een vermoeden van dimensies waartoe zijn parkietennatuur hem geen onmiddellijke toegang geeft'. Verkeert een parkiet daarom niet 'in een staat van volledigheid die je gelukkig zou mogen noemen'?
Het idee of verlangen dat het bestaan meer is dan het gewone leven is diepgeworteld in de personages van Petry, wiens achtste roman net is verschenen. En daar moeten ze iets mee. Zo ook Marino en Bruno, de twee loners uit De maagd Marino. Marino heeft 'mystieke flitsen' gekend zonder dat deze zijn banale, eenzame bestaan wezenlijk hebben opgetild. Bruno meende zijn heil gevonden te hebben in de literatuur, maar wanneer die het af laat weten blijft hij verweesd achter.
De twee mannen vinden elkaar in een bizar project dat hen naar een hogere staat van zijn moet brengen. Bruno is de bedenker. Hij vraagt Marino hem te ontmannen, te vermoorden en zijn vlees te eten. En aldus geschiedt. Hoe gruwelijk ook, de combinatie van zelfoffer en kannibalisme lijkt te werken: het ritueel 'voerde naar een stilte voorafgaand aan elk ik of jij'. Maar helaas is er ook nog zoiets als de echte wereld en die heeft geen oog voor de particuliere mystiek van de twee mannen, die ziet alleen maar misdaad en straf.
In Petry's een-na-laatste roman De geesten (een van zijn beste) ervaart Mark Oostermans een vermoeden van een hogere dimensie in de muziek. Maar hij kiest voor de échte wereld en voor échte daden. Hij wordt derdewereldarts en vertrekt naar Afrika, niet in de laatste plaats ook om aan zijn (ex-)geliefde Kristien te laten zien dat hij zijn mannetje wel degelijk staat.
Maar heeft zijn werk wel zin? Worden de mensen die hij helpt wel echt geholpen? Dat zijn de twijfels die hem in toenemende mate bekruipen nadat hij in contact is gekomen met Jeroen Ullings, de baas van het medisch team waarvan hij deel uitmaakt. Net als Bruno in De maagd Marino is Ullings een volbloeddenker. En net als bij Bruno leidt dit ertoe dat Ullings welbewust een gruwelijke dood tegemoet gaat. Gruwelijk althans in Marks ogen. En ook in die van de lezer, die net als Mark de dood alleen kent 'als het uitdoven van elke levensfunctie en oriëntatiezin'. Ullings daarentegen heeft een nieuwe betekenis aan de dood weten te geven en zich bevrijd van de diepe angst 'dat we niet weten wat we doen, niet kunnen zeggen wat we denken, onszelf amper kennen en dat elke seconde van ons reële bestaan zich afspeelt in de duistere kern van het heden'.
Na Ullings' dood vlucht Mark terug naar België. Daar wordt hij in het bos Mirandel (een bedenksel van Petry) plotseling bevangen door het diepe verlangen zich te verenigen met het land. Hij wil het 'niet alleen met ogen en voeten maar ook met handen en mond in bezit nemen' en begint zich in te graven. Maar een voorbijganger verstoort zijn rite de passage en Mark stapt het gewone leven weer in.
Het bos Mirandel komen we ook weer tegen in Petry's nieuwe roman Overal zit mens. Het is de woon- en werkplek van de bijna 50-jarige bio-ingenieur Kasper Kind. En het is ook de plek waar Kasper zich 'meer dan eens bevrijd had gevoeld (...) uit de wereldomspannende greep van de alomtegenwoordige mens'. Maar meer dan eens, dat is hem niet genoeg.
Zoekt hij dus zijn eigen dood, net als Bruno in De maagd Marino en Ullings in De geesten? En net als Jasper, die we in De geesten hadden leren kennen als de tegendraadse broer van Marks (ex-)vriendin Kristien en die in Overal zit mens bijna terloops wordt opgevoerd als de bio-ingenieur die in het bos Mirandel zelfmoord pleegde? Dat Kasper zijn opvolger is en dat diens naam op één letter na identiek is aan die van Jasper wijst nadrukkelijk in die richting. Maar Kasper stelt ons gerust. Hij ziet het leven als 'een volgehouden poging om geen zelfmoord te plegen' en is ervan overtuigd dat die poging hem goed zal afgaan.
Wel heeft hij een ander plan. Hij wil een moord plegen. Het beoogde slachtoffer is Max, de man met wie Kasper ruim twintig jaar eerder een verhouding had en die hem diep had gekrenkt door in te gaan op het verzoek van Kaspers tweelingzus Eva om de biologische vader te worden van het kind dat ze graag wil. Max, een publieke persoonlijkheid, is een 'intellectuele zwendelaar', een 'moralistische lapzwans'. Hij is alles wat Kasper niet is of liever gezegd niet wil zijn: een mens tussen de mensen, een medemens.
Kasper is er daarentegen van overtuigd dat je er als mens alleen voor staat, dat elk mens het enige exemplaar in zijn soort is. Maar in deze tijden zwaait het collectief de scepter. We spreken niet meer uit eigen naam en hebben ons 'onderworpen aan de conventies van het digitale zelfdesign en van de digitale zelfdressuur'. Jezelf kennen is er niet meer bij. Nee, het ultieme ideaal is nu dat de anderen jou zien zoals jij jezelf ziet 'en dat jij jezelf ziet zoals zij jou zien'.
Kaspers gevecht met Max - een fantasie, zoals de titel van het lange eerste deel van de roman al aangeeft - is een gevecht met zichzelf. Hij wil alleen zijn, want alleen in die staat krijgt hij de ervaringen van 'persoonlijke mystiek' die hem lief zijn. Maar alleen zijn, dat lukt hem niet meer want 'overal zit mens', zelfs in het bos Mirandel. Dat hij Max nodig heeft om zijn punt te maken en dat hij zijn toekomstige daad ziet als een performance wijzen erop dat de hedendaagse cultuur van het collectief ook hém in het bloed is gaan zitten. En is het feit dat hij zijn gedachten, ideeën, ervaringen en plannen onder woorden brengt daar niet eveneens een teken van? Woorden zijn immers van iedereen en kunnen daarom geen recht doen aan het individu. 'Datgene waarover men spreken kan, loont nauwelijks de moeite om over te praten', zo formuleert Kasper het met een knipoog naar Wittgenstein.
In 'De moord', het tweede en veel kortere deel van Overal zit mens, zou je verwachten dat Kasper de sprong van fantasie naar werkelijkheid maakt. Maar als je Kasper mag geloven - en dat is nog maar de vraag - vermoordt hij Max niet. Wel lijkt hij een andere sprong te maken: het heeft er veel weg van dat ook hij een medemens is geworden. Niet zijn unieke zelf maar de mensheid is zijn nieuwe ik. Of om het in zijn eigen woorden te zeggen: 'Voortaan reken ik mezelf tot het hogere huishoudpersoneel van de familie Sapiens, niet langer tot het gilde van denkers en dichters, dat uitstervende ras van zinzoekers en zelfkwellers.' Welkom, Kasper 3.0!
Toch zou dit een al te overzichtelijke conclusie zijn, waartoe Kasper ons misschien wel probeert te verleiden maar die onvoldoende recht doet aan wat hij allemaal te berde brengt. Kaspers breinwandelingen (de fraaie term is van Petry) zijn te complex en tegenstrijdig om zich te laten vangen in categorische uitspraken. Leest u daarom vooral zelf wat Kasper allemaal denkt, bedenkt, betoogt en vertelt over zichzelf, over zijn medemensen (Max, Eva en haar dochter Céline), over een wereld die niet lang meer te leven heeft en met name over de met paradoxen geplaveide wegen die hij baant om zich tot dit alles te verhouden.
****
Das Mag; 250 pagina's; € 22,99.
Verberg tekst